© BWN, een project van het Huygens ING. Bronvermelding: G.A.M. Beekelaar, Twent, Adriaan Pieter, in: Biografisch Woordenboek van Nederland URL: https://resources.huygens.knaw.nl/bwn1780-1830/lemmata/data/Twent, Adriaan Pieter [08/11/2022]
Twent, Adriaan Pieter (bekend onder de naam Twent van Raaphorst), heer van Raaphorst (1783) en Roosenburg (1795), graaf van Roosenburg (1810), bestuurder en minister (Delft 5-2-1745 - Wassenaar 28-6-1816). Zoon van Willem Twent, rentmeester van het gasthuis van Delft, en Agatha Hoogwerff. Gehuwd op 25-6-1765 met Catharina Maria van Vredenburg (bekend onder de naam Van Vredenburch) (1746-1806). Dit huwelijk bleef kinderloos.
Adriaan Pieter Twent groeide op in welstand dankzij het kapitaal van zijn grootouders Twent en van zijn moeder, dochter van Adriaen Hoogwerff, heer van Roosenburg. Na de dood van zijn vader, in 1750, verhuisde het gezin naar Leiden, waar de jongen de Latijnse school bezocht. Daarna zette hij zijn studies vanaf 1760 voort aan de hogeschool in zijn woonplaats, waar hij op 27 februari 1764 promoveerde in de rechten op het proefschrift De mora rei fidejussoris obligationem non augente.
Een jaar na zijn huwelijk, in 1765, met de Delftse burgemeestersdochter Catharina Maria van Vredenburch verhuisde Twent naar Gouda, in de hoop daar meer kans te hebben op een regentencarrière dan in zijn vaderstad Delft. Inderdaad werd hij hier al in 1767 benoemd tot regent van de twee stedelijke gasthuizen. In 1769 kreeg hij zitting in de vroedschap. Tweemaal - in 1773 en 1776 - werd hij schepen van Gouda, en in 1785 was hij hier een van de vier burgemeesters. Van 1778 tot 1784 en nogmaals van 1790 tot 1795 was hij lid van Gecommitteerde Raden van Holland in het Zuiderkwartier. Van 1787 tot 1790 had hij zitting ter Staten-Generaal.
Naast zijn in 1770 verworven zomerresidentie 'De Pauw' kocht Twent in 1783, eveneens in Wassenaar, het landgoed Raaphorst. Intensief hield hij zich hier bezig met schapenteelt - hij introduceerde in 1789 in Nederland het merinoschaap - ontginning van woeste gronden en bebossing van het duingebied, waarover hij ook enige brochures schreef. In 1791 werd hij hoogheemraad van Schieland (tot 1807), en in 1794 gecommitteerde van het Zuiderkwartier van Holland in het belangrijke hoogheemraadschap van Rijnland.
Bij de Bataafse Revolutie van begin 1795 werd Twent als Orangist verwijderd uit de Goudse vroedschap en uit het hoogheemraadschap van Rijnland. In Schieland echter wist hij zich te handhaven op grond van deskundigheid en onmisbaarheid. Al vanaf 1782 had hij er onverkoopbare gronden tot een - mede voor hemzelf en zijn schoonfamilie Van Vredenburch - lucratief beleggingsobject gemaakt via zijn negotiatie 'Land is zeekere bezitting'.
Hoewel hij nog in 1801 een nieuwe benoeming in openbare functies weigerde, veranderde Twent van mening na de invoering van de behoudende Staatsregeling van 1801 en nadat de in ballingschap levende stadhouder Willem V, in de zogeheten brieven van Oranienstein van 26 december 1801, zijn aanhangers van alle verplichtingen jegens hem had ontslagen. Zoals vele voormalige regenten aanvaardde hij nu wel een functie: van 4 juni 1802 tot en met 31 juli 1805 was hij lid van het Gedeputeerd Bestuur van Holland.
In 1802 publiceerde Twent als 'groot Ingeland' van Rijnland zijn Bedenkingen en aanmerkingen over den waterstaat van Rhynland en over eene uitwatering van Catwijk, waarin hij vurig pleitte voor de aanleg van sluizen bij Katwijk als oplossing voor het probleem van de uitwatering van het Rijnland en aangrenzend gebied. Twents goed beargumenteerde voorstel bracht de zaak in een stroomversnelling. In 1804 verscheen een tweede druk van zijn geschrift, toen het Staatsbewind door een voorschot te verlenen van 500.000 gulden het mogelijk maakte met de werkzaamheden te beginnen.
Inmiddels had het Staatsbewind Twent op 30 maart 1803 benoemd in de 'Commissie van superintendentie der rivieren', die de waterstaatswerken in den lande zoveel mogelijk moest coördineren. Na de regeringswisseling van 1805 benoemde raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck Twent per 1 mei van dat jaar in de als directie fungerende, vijfkoppige 'Commissie van superintendentie over den waterstaat'. Tegelijkertijd had hij vanaf 6 mei 1805 zitting in het negentien leden tellende Wetgevend Lichaam. Twent toonde zich een voorstander van een zo ver mogelijk doorgevoerde centralisatie van het waterstaatsbestuur, maar met behoud van een eigen verantwoordelijkheid van de waterschappen.
Onder koning Lodewijk Napoleon bekleedde Twent van 1 februari 1807 tot 28 december 1809 de functie van directeur-generaal van de Waterstaat. Tegelijkertijd had hij van 1 februari 1807 tot 1 januari 1808 zitting in de Staatsraad, als lid van de sectie Financiën. In oktober 1807 smaakte hij het genoegen de Koning te vergezellen naar de ingebruikstelling van de Katwijkse uitwateringssluizen, een waterstaatkundig werk dat mede door zijn doorzettingsvermogen tot stand was gekomen en dat jarenlang binnen- en buitenlandse aandacht bleef trekken. Twent stond op goede voet met de Koning, die hem al direct op 6 juli 1806 benoemde tot honorair kamerheer. Vermeldingen in de literatuur over zijn intendantschap-generaal bij Lodewijk Napoleon berusten op verwarring met zijn verre neef ridder J.A. Twent, heer van Kortenbosch (1776-1815).
Op 28 december 1808 werden Twents functies uitgebreid met de waarneming van het ministerschap van Binnenlandse Zaken. Daarop werd per 1 januari 1809 Waterstaat - zijn specialisme - bij Binnenlandse Zaken gevoegd. Twent werd nu definitief minister van Binnenlandse Zaken. Maar zo betrekkelijk was het begrip definitief bij de wispelturige Lodewijk Napoleon, dat al op 22 mei mei 1809 - na de grote overstromingen in het rivierengebied - deze samenvoeging weer teniet werd gedaan en Twent alleen met de leiding van het departement van Waterstaat werd belast. Zijn belangrijkste prestatie was de totstandbrenging van de Dijkwet van 31 januari 1810, waarin voor het hele land het onderhoud en de bekostiging van de dijken op een uniforme wijze werden vastgesteld. Een reglement en een instructie, die de wet nader aanvulden, werden bij koninklijk decreet van 15 juni 1810 ingevoerd.
Sinds december 1806 was Twent al lid van het Kapittel van de Orde van de Unie, de door de Lodewijk Napoleon ingestelde ridderorde. In een laatste poging vooraanstaande onderdanen aan zijn troon te verplichten, verhief de Koning een dozijn van hen in de adelstand van het Koninkrijk Holland. Onder hen bevond zich Twent die deze eer op 17 mei 1810 te beurt viel. Een dag later werd hij verheven tot Graaf van Roosenburg. Roosenburg was de heerlijkheid op het eiland Voorne van zijn grootvader Hoogwerff, die door Twent in 1795 was teruggekocht.
Bij de moeilijkheden tussen de Koning en zijn broer keizer Napoleon over de inlijving van het koninkrijk Holland bij Frankrijk hield Twent zich zoveel mogelijk op de achtergrond. Na de troonsafstand van Lodewijk Napoleon ten gunste van zijn zoon viel hem de tragikomische eer te beurt de zesjarige Napoleon Lodewijk op 10 juli 1810 in Haarlem toe te moeten spreken om hem met zijn komst op de troon geluk te wensen. Keizer Napoleon had het decreet tot inlijving van het grondgebied bij Frankrijk echter al uitgevaardigd.
Twent wikkelde de waterstaatszaken af tot hij op 31 december 1811 de verantwoordelijkheid ervoor kon overdragen aan een rekwestmeester, die rechtstreeks kwam te ressorteren onder een directeur-generaal in Parijs. In de daaropvolgende maand werd Twent door Charles-François Lebrun, de gouverneur-generaal van de Hollandse departementen, benoemd tot president van de commissie die weeskinderen, om de kosten te drukken, buiten de weeshuizen aan het werk moest zetten in de landbouw, ontginning, opleiding voor leger en vloot enz. Twent deed zijn werk zo goed, dat Napoleon hem bij besluit van 13 juni 1811 de Franse adelstitel van Comte de l'Empire verleende. Slechts twaalf personen in de Noordelijke Nederlanden hebben die titel gekregen. Bovendien werd hij lid en voorzitter van de Conseil Général - een adviesorgaan van de prefect - van het departement van de Monden van de Maas. Deze functie zou hij tot eind 1813 uitoefenen.
In oktober 1811 keerde Twent terug tot zijn oude liefde, de waterstaat, door een adres - goeddeels opgesteld door de waterbouwkundige A.F. Goudriaan - aan Napoleon te zenden, waarin de waterverversing van de Amsterdamse grachten, de aanleg van een Amsterdam-Rijnkanaal en de besproeiing van heidegronden met elkaar in één plan werden verbonden. De financiering van dit grootse werk bleef echter een probleem. Politieke betekenis - zo hij die ooit al had bezeten - bezat Twent niet meer. Toen Gijsbert Karel van Hogendorp op 17 november 1813 in Den Haag de voornaamste oud-regenten van vóór 1795 opriep de vorming van een voorlopige regering te bespreken, verklaarde Twent zich 'geïndisponeerd'. Zijn laatste levensjaren sleet Twent rentenierend op zijn buiten 'De Pauw'. Bij zijn overlijden op 71-jarige leeftijd in 1816 bedroeg zijn nalatenschap meer dan een half miljoen gulden.
Twents betekenis lag op het vlak van de waterstaat en de ontginning. Als zeer rijk en selfmade man bracht hij het tot het eerste ministerschap van Waterstaat in de Noordelijke Nederlanden. Hij gaf ordening en coördinatie aan de waterstaatszaken. Opvallend is dat hij zijn hele leven een Engelsgezind Orangist genoemd werd. Politiek was hij in feite echter een opportunist, bedacht op eigen gewin, zoals overigens de meesten van zijn standgenoten in de politiek wisselvallige tijden tussen 1780 en 1815. Ondanks zijn bekwaamheid wekte hij niet veel sympathie bij tijdgenoten. Daarvoor waren zijn ijdelheid en zelfzucht te groot. Typerend is een karakteristiek over hem in 1807: 'doux et souple à la cour, despote dans ses terres' (Colenbrander, Gedenkschriften V, 372).
Archivalia:
- Bescheiden betreffende Twent in de collectie-Van Vredenburch in het Nationaal Archief te 's-Gravenhage.
- Collectie-Familie Twent in het Nederlands Economisch-Historisch Archief te Amsterdam.
- Abraham Jacob Twent, Esquisse de la vie de Mr. Adrien Pierre Twent (1855) [manuscript 172 blz.] in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage.
Publicaties:
Naast de in de tekst genoemde publicaties:
- Proeve: of Eenige aanteekeningen wegens het planten op duinen van Raaphors ('s-Gravenhage 1800).
- Raport aan de Nederlandsche huishoudelijke maatschappij te Haarlem over de Spaansche schapen ('s-Gravenhage 1805).
- Wandeling naar de zeeduinen van Wassenaar tot digt aan Scheveningen ('s-Gravenhage 1805).
- Proeven, in den winter van den jare 1805 op Raaphorst genomen, om, door het voeren van aardappelen, op hetzelfde land meerder rundvee met minder kosten te kunnen houden ('s-Gravenhage 1806).
Literatuur:
- J.M.G. van der Poel, 'Enige mededelingen over de negotiatie "Land is zeker bezit", in Landbouwkundig Tijdschrift 62 (1950) 815-826.
- H. Bonder, De archieven van inspecteurs en commissies van de waterstaat in Nederland vóór 1850 ('s-Gravenhage 1952).
- W.J.M. Maas, De dijkwet van 1810. Een algemene bijdragenwet in de Franse tijd (Rotterdam [etc.] 1963).
- E. Pelinck, 'Adriaan Pieter Twent en zijn bezittingen De Pauw en Raaphorst', in Holland. Regionaal-historisch Tijdschrift 2 (1970) 157-170.
- Reina van Ditzhuyzen, Onderwijs als opdracht. Leven en werk van de eerste vijftien ministers belast met het onderwijs in de periode 1798-1830 ('s-Gravenhage 1977) 57-61.
- H. Lintsen, Ingenieurs in Nederland in de negentiende eeuw ('s-Gravenhage 1980).
- L. Sentis-Senden, 'De aanleg van een uitwatering te Katwijk', in De uitwateringssluizen van Katwijk, 1404-1984 (Leiden 1984) 18-30.
- P. van Schaik, Christiaan Brunings, 1736-1805. Waterstaat in opkomst (Zutphen 1984).
- J.J. de Jong, Met goed fatsoen. De elite in een Hollandse stad, Gouda 1700-1780 ([Amsterdam] 1985).
- O. Schutte, De Orde van de Unie (Zutphen, 1985) 58.
Portret:
Olieverf op koper (1809) door Willem Bartel van der Kooi (detail); Collectie Rijksmuseum te Amsterdam.
G.A.M. Beekelaar [Aangepast en aangevuld door de redactie (2010)]
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)laatst gewijzigd: 08/11/2022